Normal_1246

Jonge kinderen uit Noordoost-Nederland beginnen, anders dan aangenomen, gemiddeld niet met een taalachterstand aan de basisschool. Maar er zijn erg grote verschillen tussen kinderen die in een ‘talige cultuur’ worden opgevoed en kinderen die dat moeten missen. Daardoor is er wel degelijk een grote groep kinderen met een problematische taalachterstand. Dat blijkt uit promotieonderzoek van orthopedagoog Bé Poolman, die 10 maart aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveert. 

Al decennialang wordt het platteland van Noordoost-Nederland in verband gebracht met onderwijsachterstanden als gevolg van taalachterstanden. Het is tenslotte onmiskenbaar een regio met een lager opleidingsniveau en een lager gemiddeld inkomen. Bovendien is het aantal culturele voorzieningen er lager. Maar hoewel het beleid erop gericht is om taalachterstanden te verkleinen, is nooit goed onderzocht hoe groot die achterstand eigenlijk is. Onderzoeker Bé Poolman is zelf verrast dat nu blijkt dat deze regio gemiddeld helemaal in de pas loopt: ‘Er is een groep die het gemiddeld tot goed doet, soms zelfs beter dan kinderen elders in het land. Die hebben een uitstekende taalontwikkeling en dat houdt het gemiddelde op peil.’ Het probleem zit volgens hem eerder in de verdeling tussen de kinderen: ‘Je hebt een zogenaamde bimodale verdeling over de kinderen. Er is namelijk ook een groep die echt een forse taalachterstand heeft. Dat is een tweedeling die ook in eerdere onderzoeken al is vastgesteld. De scheidslijn heeft niet alleen sociaal-economische, maar vooral culturele factoren.’ 
 
Voorlezen
Poolman maakte voor zijn onderzoek gebruik van bestaande landelijke gegevens, maar hij volgde ook de taalontwikkeling van leerlingen op twaalf scholen rond Delfzijl. Ook hield hij een reeks interviews met de ouders van kinderen. Hij stelde vast dat het opleidingsniveau van de ouders wel van belang is, maar dan via onder meer de verwachtingen die ze van hun kinderen hebben, hun opvattingen over opvoeding en de rol die taal in het gezin speelt. ‘Het gaat bijvoorbeeld om de manier waarop in het gezin met taal en geletterdheid wordt omgegaan. In een gezin waar boeken met een rijke woordenschat worden voorgelezen, is de kans op een goede taalontwikkeling groter. Maar ik heb in mijn onderzoek ook met ouders gepraat die het niet zo belangrijk vinden om moeilijke boekjes voor te lezen. Daardoor ontstaan de verschillen, want taalvaardigheid leren de kinderen in de eerste fase van hun leven vooral van hun ouders.’
 
Opvoedingsondersteuning
Poolman ziet wel mogelijkheden om achterstanden in te laten lopen door ingrijpen van buitenaf. Wat hem betreft krijgen niet alleen de kinderen extra begeleiding, maar komt er ook opvoedingsondersteuning voor de ouders. Ten eerste om een meer geletterde omgeving thuis te creëren en ten tweede om ze door volwasseneneducatie zelf ook hogerop te helpen. Vergelijkbare Family Learning programma’s draaien ook met succes in Engeland. 
 
Curriculum vitae
Bé Poolman (Tollebeek, 1963) studeerde aan de Pedagogische Academie, waarna hij de studie orthopedagogiek deed aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij sinds 2010 werkzaam is als docent. Tot 2010 was hij als orthopedagoog werkzaam binnen het ABCG, de schoolbegeleidingsdienst in Groningen. De titel van zijn proefschrift luidt Differences in language development among young children in Northeast Netherlands. Promotors zijn prof.dr. A.E.M.G. Minnaert en prof.dr. P.P.M. Leseman, co-promotor is dr. J.M. Doornenbal.